
Door: Mirjam Giphart
Zelfstigma. Bijvoorbeeld gaan suïcidaliteit en hoop samen? Vandaag praatte ik met een klant van me over de ongevallen in zijn leven, waarbij hij bijna het leven liet. Als jong kind was dat de eerste keer. Als volwassene heeft hij tweemaal een suïcidepoging overleefd. Hij wil nu niet dood, vertelde hij, maar hij heeft sinds hij een klein kind was altijd een stemmetje in zijn achterhoofd wat zegt dat hij dood moet. Ik herken dat. Zo lang ik me heugen kan, vind ik van mezelf, dat ik geen recht van bestaan heb.
Toen ik negen jaar was vond ik dat ik – voor straf – dood moest. Op ongeveer zes jaar na is dat “weten” in mijn leven altijd diep en dagelijks aanwezig geweest. Als ik niet depressief ben, is het er ook. Dan kan ik de gedachten er op veerkracht laten zijn. Als ik dan in situaties verkeer waarin ik zou kunnen kiezen om mijn leven te beëindigen, wil mijn kop dat niet, maar mijn lijf moet worden tegengehouden. Dat tegenhouden doe ik op mijn verstand. Mijn gevoel kan ik daarin niet vertrouwen.
Afleiding
Ik heb lange tijd in therapie steeds gehoord dat de enige remedie tegen suïcidale gedachten afleiding was. Dat en medicijnen natuurlijk. In groepstherapieën was het al helemaal een taboeonderwerp, want triggers voor copycatgedrag bij groepsgenoten lag op de loer.
En áls erover gesproken was was het vooral gericht op niet denken aan hoe ik een einde aan mijn leven zou maken. Dan voelde ik me emotioneel onder druk gezet doordat met nadruk mij werd voorgehouden wat ik mijn kinderen zou aandoen als ik wél een poging zou doen. Nooit werd er gevraagd naar de betekenis of sterker nog de noodzaak van mijn wens om te sterven.
‘Die regels hielpen mij om mijn medepatiënten tegen mij te beschermen.’
En ik vond dat allemaal zo logisch en begrijpelijk, dat het niet in mijn kop opkwam er tegenin te gaan. De hulpverleners hadden ervoor gestudeerd en wisten het het best. Die regels hielpen mij om mijn medepatiënten tegen mij te beschermen. En ik nam de regels mee de grenzen van de GGz over de echte wereld in: ook in mijn sociale kring zou ik niet over mijn weerzinwekkende plannen en gedachten praten. Ik zou er mensen mee pijn doen.
Negativiteit
Vaag voelde ik wel in mijn buik een onverklaarbaar verzet. Niet zo raar, ik voelde heel veel daar. Veel te veel. Negativiteit. Destructie. Wanhoop. Mijn buik was de opslagplaats van de wirwar van gruwelijke niet te ontlopen gevoelens. Alles kwam daar samen in onoverzichtelijke zelfbestraffing die alles in een overzichtelijke structuur zette en dat alles leidde toch steeds naar de enige conclusie: ik moet vernietigd worden en ik mag met mijn bestaan geen mensen meer kwetsen. Dóód, dóód, dóód moest ik…
‘Maar ik móet er over praten.’
Er is tussen m’n 50e en 55e een tijd geweest, waarin denken dat ik dood móest niet mogelijk was, ookal deed ik nog zo mijn best. Toen ik daarna weer in een depressie begon weg te zakken, maakte mijn psycholoog zich zorgen en stelde me voor dat ik naar de huisarts zou gaan voor medicatie. ‘Nooit meer medicatie!’ reageerde ik, dá’n nog liever dood. Maar ik móet er over praten. En jij bent de enige tegen wie dat kan. Jij móet naar me luisteren. En als jij t moeilijk vindt, ga je maar met je intervisiegroepje praten.’ Ze nam me serieus en dat bleek een gouden greep. We spraken over de betekenis van suïcidaliteit in mijn leven. Ik kon open en bloot vertellen dat ik elke avond op mijn Ipad zocht naar de minstschadelijke methoden voor omstanders en naastbetrokkenen. Ik mocht voor t eerst mijn suïcidaliteit erkennen en als een deel van mij zien. Ik begreep: als het er niet mag zijn, als het ontweken en erover gezwegen moet worden, dan wordt er een deel van míj ontkend.
Deel van mijn leven
Nu is mijn suïcidaliteit iets wat bij mijn dagelijks leven hoort. Het is er dagelijks. Ik weiger te beloven, dat ik er nooit aan zal toegeven. Maar ondertussen geef ik trainingen aan hulpverleners, acteer en zing ik erover, begeleid ik mensen die er last van hebben, geef ik gastcolleges, presentaties… Dit is wat ik versta onder hoop.
‘Ik had t graag willen missen, het heeft me geen wijzer mens gemaakt.’
Ik zeg niet dat suïcidaliteit per se voorbijgaat. Maar ik weet uit eigen ervaring en uit de ervaringen van anderen, dat er ook mee te leven is. En ik verdien er zelfs mijn inkomen mee. Ik had t graag willen missen, het heeft me geen wijzer mens gemaakt. Het is een deel van mij en van m’n leven. Mijn kinderen zijn de enigen tegen wie ik niet echt open ben hierover: ik wil niet dat zij als ze mijn telefoonnummer in hun display zien staan elke keer moeten denken: als er maar niets met mama is. Maar dat is míjn keuze! Ook dat is mijn keuze!